suriname Naar Voorpagina

  


   
ONDERDELEN
Suriname info
 suriname  Welkom
 suriname  Korte beschrijving
 suriname  Klimaat
 suriname  Vlag en Wapen
 suriname  Volkslied
 suriname  De talen  1
 suriname  De talen  2

Onderwerpen
Algemeen
 suriname  Suriname info
 suriname  Landkaarten
 suriname  Google kaart
 suriname  Paramaribo
 suriname  Kaart Albina
 suriname  Statistieken
 suriname  De Grondwet
 suriname  Uitleverings
     verdrag
     Sur-Ned

 suriname  Grens Guyana
 suriname  Verkiezingen

AFDELINGEN
  suriname Algemeen
  suriname Telefoonboek
  suriname Bevolking
  suriname Distrikten
  suriname Reis info
  suriname Cultureel erfgoed
  suriname Geschiedenis
  suriname Foto's
  suriname Natuur
  suriname Personen
  suriname Koken / recepten
  suriname Vragen over NIBA
  suriname Wat is ANDA

     
 SURINAME  surinameAFDELINGEN - suriname Algemeen - - Suriname info

 suriname . NU terug
 suriname  Alle onderdelen



Suriname algemeen.    

  Voorkomende talen


SARNAMI HINDUSTANI

Sarnami is de taal die na verloop van tijd uit van India afkomstige Hindi-dialecten in Suriname is ontstaan. Het wordt in de dagelijkse omgang algemeen door de Hindostanen gebezigd en over het gehele land gesproken en verstaan (volgens de Volkstelling van 1964 was het, na Sranan Tongo en Nederlands, de taal die door de meeste mensen werd gesproken).

Het Sarnami Hindustani (kortweg Sarnami genoemd) , deze thans ingeburgerde naam werd in 1961 door J. H. Adhin ingevoerd,- is voornamelijk van twee Hindi-dialecten afgeleid, namelijk het Avadhi (een dialect van Purvi-Hindi) en het Bhojpuri (een dialect van Bihari). De syntactische structuur ervan komt vrijwel met die van deze dialecten overeen, maar sommige grammaticale regels zijn anders geworden. De woordenschat is uitgebreid met vele woorden uit andere Surinaamse talen (vooral Nederlands en Sranan Tongo), maar deze zijn soms volkomen verhindostaanst, bijv. kandal (kanaal), nemnar (limonade), sitalgãs (citroengras), bojhã (bos, bijv. een bos banaan), kukuhi (kwi-kwi), hakua (bacove), pansagã (konsakablad), hahrã (overkant).

Ook de invloed van het Engels heeft zich doen gelden, bijv. sahhal (schop, van shovel), katlis (houwer, van cutlass) en belphut (broodvrucht, van breadfruit). Vooral in het district Nickerie zijn vele uit het Engels overgenomen woorden in gebruik, die echter niet algemeen verbreid zijn, bijv. chapinda (timmerman, van carpenter), gobha (guave, van guava), bhinga (azijn, van vinegar) en phulava (meel, van flour).

In idioom en spreekwoorden is er ook een oriëntering op Suriname en zelfs op het Caraïbisch gebied te be- speuren. Zo wordt in de zegswijze "ekdam Lakhnau chal gail rahe" (hij is heel ver gaan wonen) het woord Lakhnau (dit is de stad Lucknow in India) soms door Damra (Demerara, Guyana) of door Chindãt (Trinidad) vervangen.


INDIAANSE TALEN.

Op Surinaams grondgebied worden door 'Indianen vijf verschillende Indiaanse talen gesproken: Arowaks en Karaïbisch in het kustgebied, Wajana, Trio en Akoerio in het bovenland. Terwijl de drie laatsgenoemde talen beperkt zijn tot een relatief klein geografisch gebied, ni. zuidelijk Suriname en de onmiddellijk aangrenzende delen van Frans Guyana en Brazilië, hebben de sprekers van het Karaïbisch en het Arowaks zich verspreid over het gehele kustgebied van Guiana: Venezuela, Guyana, Suriname, Frans Guyana en, voor wat betreft het Karaïbisch, bovendien Noordoost Brazilië. De talen van het kustgebied hebben zich, anders dan de Bovenlandse, te verdedigen tegen de concurrentie van Europese en Creoolse talen. In het algemeen handhaaft het Karaïbisch zich hierbij beter dan het Arowaks, dat buiten Suriname begint te verdwijnen. In Suriname is de positie van beide talen nog tamelijk gunstig.

Het verdwijnen van veel Indiaanse talen elders roept de vraag op of ook de vijf talen van Suriname in onbruik zullen raken. Duidelijk is dat zij meer onder druk komen te staan naarmate de traditionele autonomie van de Indiaanse dorpsgemeenschappen verder doorbroken wordt. De confrontatie met vreemde talen is op zichzelf nog niet iets nieuws: van prehistorische tijden af hebben de Indianen elkaars talen moeten leren, zoals nu nog blijkt uit de invloed die deze op elkaar hebben uitgeoefend. Ook de invoering van schoolonderwijs in de officiële landstaal hoeft, naar de ervaring leert, nog niet tot verdwijning van de moedertaal te leiden. De instelling van de sprekers zelf is de uiteindelijk beslissende factor: zolang zij waarde hechten aan hun Indiaanse identiteit en inzien hoezeer deze steunt op het gebruik van de eigen taal, zal deze blijven bestaan. Zodra men echter de moedertaal niet meer ervaart als een waardevol erfgoed, maar als een last, kan linguale en uiteindelijk volledige assimilatie niet uitblijven.

Het wetenschappelijk onderzoek van de Zuidamerikaanse talen heeft zich aanvankelijk vooral gericht op hun onderlinge verwantschap. AI vroeg is ontdekt dat de Bovenlandse talen en het Karaïbisch tot éénzelfde taalfamilie behoren, die de Karaïbische taalfamilie is genoemd. Het Arowaks behoort tot een andere familie en heeft daaraan zijn naam gegeven: de Arowakse taalfamilie. Beide families omvatten naast de in Suriname gesproken talen nog vele tientallen andere, verspreid over een enorm gebied dat reikt tot Colombia, Peru, Bolivia en het zuiden en oosten van Brazilië. De ontdekking van deze en nog andere grote Zuidamerikaanse taalfamilies moet gelden als een belangrijk succes van het taalvergelijkend onderzoek, dat nu echter wat stagneert doordat voor de meeste talen geen beschrijvingen beschikbaar zijn van voldoende omvang en nauwkeurigheid (De Goeje 1910, 1946, Loukotka 1968).

De Indiaanse talen in Suriname worden alle gekenmerkt door een ingewikkelde vormleer. Vooral het werkwoord kent een groot aantal grammaticale voor- en achtervoegsels, gebruikt voor het onderscheiden van tijd, aspect, wijs, persoon, getal, alsmede voor het vormen van speciale ontkennings- en vraagvormen en van diverse deelwoorden. Ook afleiding van woorden van andere woorden door middel van achtervoeging speelt een belangrijke rol.
Merkwaardig is dat het Arowaks en het Karaïbisch ten aanzien van deze grammaticale structuur sterk op elkaar lijken, hoewel ze in woordenschat en ook in de vorm van de grammaticale elementen volstrekt van elkaar verschillen. Zulke grammaticale overeenkomst tussen niet aantoonbaar verwante talen, ook wel in Europa en in Noord-Amerika geconstateerd, vormt een nog lang niet opgehelderd probleem voor de taalwetenschap. Dat onderlinge beïnvloeding een rol heeft gespeeld, is intussen niet aan twijfel onderhevig. Van de nu volgende paragrafen over de afzonderlijke talen bevat alleen die over het Karaïbisch enkele bijzonderheden over de grammatica. Dank zij de overeenkomst in grammaticaal opzicht tussen het Karaïbisch en de andere vier talen verkrijgt men hieruit ook een indruk van het type grammatica dat men bij deze laatstgenoemde vindt. Vermeld worden ook nog het Wajarikoele en het Warau, die tot voor kort in Suriname werden gesproken. De laatste Wajarikoele overleed in 1938, het Warau wordt buiten Suriname nog steeds door duizenden Indianen gesproken.

1. KARAÏBISCH.

Deze taal behoort tot de naar verhouding best bestudeerde Indianentalen van Zuid Amerika. Vanaf 1650 zijn gegevens beschikbaar; voor deze oude bronnen zie De Goeje (1910). Ahlbrinck (1934) houdt een uitstekend woordenboek in, Hoff (1968) een gedetailleerde grammatica, beide van de taal zoals die in westelijk Suriname gesproken wordt. Zie ook Peasgood in Grimes (1972) over het Karaïbisch van Bigi Poika.

Karaïbische woorden tonen voorkeur voor afwisseling van telkens één klinker en één medeklinker, zoals bijv. in kure:wako, 'papegaai' (de dubbele punten geven lengte aan). Opeenvolging van twee klinkers is wel mogelijk, maar zeldzaam; opeenvolging van twee medeklinkers is alleen toegestaan als de eerste een neusklank is (bijv. wansi: ri, 'vogeltje') dan wel een eh of een stembandmedeklinker (bijv. aroechka, 'iets ergens in doen' a ?mo, 'met iets beginnen'). De twee laatstgenoemde medeklinkers, dus eh en 9m, kunnen bovendien alléén maar voor een andere medeklinker optreden als gevolg van hun ontstaan door lettergreepverkorting. Zo is bijv. het woord voor vuur, dat eeuwen geleden wapoto luidde, eerst veranderd in wahto en daarna verder in wachto; dit laatste pas gedurende de laatste vijftig jaar, en nog niet overal in Suriname.

Een tweede bijzonderheid ligt in het optreden van lange klinkers. Deze hebben drieërlei oorsprong. In de eerste plaats is er een algemene prosodische regel die óf de tweede en de vierde óf de eerste en de derde klinker van elk woord lang maakt; uiteraard mits er zoveel klinkers zijn, terwijl verder de slotklinker altijd kort moet blijven. Een voorbeeld van het eerste patroon is koeri:jara:kon, 'korjalen', van het tweede patroon ja:kara:wa, 'hert'. In de tweede plaats gaan veel grammaticale bewerkingen gepaard met toevoeging of verwijdering van lengte; zo maakt bijv. het meervoudsachtervoegsel -:ton iedere klinker lang waar het achter wordt geplaatst, zoals in sene:po:ton, 'ik vertoon ze'. En in de derde plaats kunnen de bovengenoemde eh en de stembandmedeklinker in bepaalde posities - dus niet overal - vervangen worden door klinkerlengte; bijv. aje:nechpo, 'door jou gezien', kan ook luiden aje:ne:po. Zodoende wordt het lang of kort zijn van klinkers bepaald door een verscheidenheid van regels die soms in dezelfde richting werken en soms elkaar doorkruisen.

In de grammatica valt op dat voorvoegsels bij het werkwoord zowel het onderwerp als het lijdend voorwerp aangeven; vergelijk bijv. de volgende zinnen: se:nei, 'ik heb hem gezien', ye:nei, 'hij heeft me gezien', me:nei, 'je hebt hem gezien', enz. (zien is e:ne). Onderwerp, lijdend voorwerp of beide kunnen verder expliciet worden gemaakt door één of meer woorden toe te voegen; bijv. mochko pe:roe (de hond) au (ik) se: nei, 'ik heb de hond gezien', maar mochko pe: roe au ye:nei 'de hond heeft mij gezien'. Hierbij is steeds duidelijk of de hond dan wel de 'ik' onderwerp danwel lijdend voorwerp is, doordat de werkwoordsvorm aangeeft welke persoon de ene en welke de andere rol vervult. Als consequentie hiervan is er geen vaste volgorde van de zinsdelen, met één uitzondering: het geval waar zowel onderwerp als lijdend voorwerp derde persoon is. Hier kan de werkwoordsvorm niet duidelijk maken wie de 'hij' en wie de 'hem' is, maar nu is dan ook de volgorde van de zinsdelen niet volledig vrij: het lijdend voorwerp moet aan het werkwoord voorafgaan en het onderwerp mag zich niet tussen deze twee bevinden, maar is verder vrij in zijn plaatsing. Bijv. mochko oera:na mochko pe:roe e:nei of mochko pe:roe e:nei mochko oera:na, 'de haas (oera:na) heeft de hond (pe:roe) gezien'.

Als lijdend voorwerp in de derde persoon kunnen ook groepen optreden die zelf een werkwoord bevatten; bijv. mochko pe:roe wo:puru seinei, 'ik heb de hond zien komen' (komen is wo:pu).
Het Karaïbisch kent nog vele andere grammaticale voor en achtervoegsels dan hierboven zijn genoemd. Bovendien kunnen zulke procédés in ruime mate gecombineerd worden toegepast; bijv. beginnend bij a:roe, 'droogte' wordt gevormd aroe:ka, 'doen drogen', wota:roe:ka, 'zichzelf laten drogen', wota:roe:kakepu, 'ophouden zich te laten drogen', nota:roe:kakepui, 'hij is opgehouden zich te laten drogen', enz. Verder moet worden verwezen naar de desbetreffende literatuur (Hoff 1968).

2. TRIO, AKOERIO OF WAMA, WAIARIKOELE OF TRIOMETESEM.

Over deze drie onderling nauw verwante talen zijn gegevens te vinden in De Goeje (1910, 1946). Over het Trio vooral ook het artikel van Jones in Grimes (1972).

3. WAJANA.

Deze taal staat wat verder af van het Karaïbisch en van het Trio c.s. Gegevens in De Goeje (1946) en in het artikel van Jackson in Grimes (1972).

4. AROWAKS.

Oude beschrijvingen door Hernhutterse en anglicaanse zendelingen zijn verwerkt en aangevuld in De Goeje (1928). Een zeer degelijke beschrijving door Taylor wordt door hem klaargemaakt voor publikatie.

5. WARAU.

Deze uit Suriname verdwenen taal wordt gesproken in Guyana en, vooral, in de Orinocodelta.



suriname . NU  naar boven



Ontwerp © Webteam Suriname - Afdeling Suriname - Zwartenhovenbrugstraat - Paramaribo -
Last update: